Langs een omweg.

Een vroolijke geschiedenis door RALPH VON RAWITZ.
in: „Nieuwsblad van het Noorden” vom 03.08.1902


Langs een omweg. Eene vroolijke geschiedenis, door RALPH VON RAWITZ. ji&e groote bruiloft, waarvan men in Edelberg ffl|l, reeds sedert maanden had gesproken, was v§x afgeloopen. Het jonge paar had nog *> eens de ronde door de zaal gedaan en daarop was het naar het station gereden om nog dien dag Berlijn te bereiken en den volgenden dag naar het zuiden, tot naar Amalfi te sporen. Het gezelschap ging langzamerhand uiteen en zocht, daar de afstanden in de kleine garnizoenstad heel kort waren, te voet het eigen huis weer op. De laatsten, welke het huis, waar de bruiloft was gevierd, verlieten, waren de luitenants Bellermann en Von Netzow; toen ze op de markt waren gekomen, waar de steenen Roland staat, vatte Netzow zijn kameraad onder den arm; — Bellermann! Ik kan nog niet naar huis gaan! vr . • .«1. 1-..1 -'_'•! i__ — Het is dicht bij twaalven en wij moeten morgen vroeg uit de veeren; het regiment moet om kwart voor zeven op het exercitieveld zijn! —-Al moest het er om kwart voor drie zijn ... ik kan nog niet naar mijne benauwde Kamer gaan! Beste kerel, kom, laten we aog een poosje door het plantsoen slenteren, deze Julinacht is immers heerlijk! Ja, hm! Ik wou graag wat met je bespreken! — Maar dat kun je immers morgenochtend bij het ontbijt in het Casino wel doen! — Neen, neen, het moet juist hier in de stilte gebeuren ... je weet, ik houd van het romantische! Zag ze er niet verrukkelijk uit? Letterlijk als eene fee? — Zeker, ze zag er zeer goed uit; het costuum flatteerde haar zeer! — Nietwaar? Buitengewoon smaakvol! — Ik heb trouwens nog nooit eene beslist leelijke bruid gezien ... sluier en brüidskrans ihaken elk gezicht mooier. — Maar van wie spreek je toch, Bellermann ? — Natuurlijk van Hedwig Brieselang, of liever van Hedwig von Kleewitz, zooals ze thans heet, de vrouw van onzen kameraad. — Och ... Hedwig von Kleewitz ... ik begrijp je niet! Die is gelukkig getrouwd «n snort thans met haren jongen gemaal naar Berlijn.., van haar is natuurlijk geen sprake. Neen..:. weet je, werkelijk nog altijd niet, Wie „zij" is? De eenige „zij,", die ik kan bedoelen ? — Lotte Molde zeker, nietwaar, Netzow ? — Natuurlijk, mijn verrukkelijk bruidsmeisje van vandaag ! Kerel, heb je werkelijk niet gezien, hoe beeldschoon ze er uitzag? Ik heb van de geheele toespraak van den ouden superintendent geen drie woorden gehoord, ofschoon hij tamelijk lang gesproken moet hebben. Telkens moest ik dat mooie meisje bewonderen, de kersroode lippen, de blonde lokjes ... — Om 's hemelswil, Netzow, spaar me de gedetailleerde persoonsbeschrijving der kleine Molde. Ze was immers in het lichtblauw gekleed ?... — Rosé, Bellermann, Rosé ... kerel, je bent werkelijk kleurenblind! Rosé met sneeuwklokjes en vlierbloemen! — Zoo! En om dit historisch feit sleep je mij 's nachts om twaalf uur door ons Edelberger plantsoen! — Maar luister toch verder! Ik heb dus van de rede van oom, den superintendent, niets gehoord. Weet je, waaraan ik dacht? Hoe het zou lijken, als ik eerst eens op dezelfde plaats stond en ... — Lotte Molde naast je ~.'.". natuurlijk! Welnu, luister eens, Netzow, die droom kan immers wel verwezenlijkt worden ! Ik begrijp je inderdaad niet. Je bent een zeer welgesteld jongmerisch en papa Molde zit er ook warmpjes in; je bent straks eerste luitenant en regiments-adjudant en Lotte is in de vreeze van het militairisme opgegroeid. Waarom dus te aarzelen? De geheimraad zal je geen blauwtje geven! — Maar zijne dochter misschien! —¦ Ja,, hoe je met haar staat, dat moet je zelf het beste weten. Na den bloemenwals van heden — en zoo verder — geloof ik trouwens niet, dat je afgewezen zult worden. Ze heeft je in het oogloopend onderscheiden! — Dat heeft ze inderdaad, Bellermann, ja ! En daarom... — Zul je morgen het jawoord gaan halen ? Van de eene bruiloft komt eene andere, dat is van ouds bekend! — Neen, beste jongen, je vergist je. Ik zal morgen niet het jawoord gaan halen! Lieve hemel, als dat zoo eenvoudig was als een wedren met hindernissen. Maar denk eens aan: gala-uniform en epouletten, helm en verlakte laarzen... ik ril al, als ik er aan denk! En als ik dan door de hoofdstraat en over de markt ga, kijken alle menschen me achterna: „aha, meneer Von Netzow gaat om het jawoord!" En de kameraden vragen misschien direct, als ze mij zien, of ze denken tenminste: „op vrijersvoeten!" En dan Sommerfeld, de vrouwenhater bij ons regiment! „Daar loopt weer een in de fuik!" zal hij natuurlijk lispelen en zich het vierkante monocle met leedvermaak in het oog drukken. Neen, Bellermann, dat krijg ik niet gedaan, ofschoon ik haar bemin ... tot waanzinnig wordens toe. — Ja, mijn beste Netzow, zonder eenige moeite. en inspanning kan men op aarde nu eenmaal niets krijgen en allerminst eene vrouw. Beste kerel, als je gezien had, hoe ik mijne vrouw heb moeten veroveren! Dat was pok niet gemakkelijk en eenvoudig, maar toch schoon... ik wilde werkelijk, dat ik nog iets van de poëzie van toen weer in het leven kon brengen. En als onze Edelbergers je zoo hinderlijk zijn, declareer je dan bij eene andere gelegenheid! Op eene buitenpartij, bijv., nadat men verstoppertje of een ander geliefkoosd kinderspel heeft gespeeld. Of — daar komt me nog iets anders in den zin — op eene gemeenschappelijke zomerreis. En dat kan dit jaar heel gemakkelijk. De kleine Molde heeft aan mijne vrouw verteld, dat Zij — de familie Molde — halfweg Juli naar Noorwegen reizen, langs de gansche kust, door alle ijorden tot naar Drontjem — dat is" zoon oude koningsstad — of misschien zelfs nog verder tot de Noordkaap, dat is toch eene prachtige gelegenheid. Je neemt je zomerverlof op denzelfden tijd, bent natuurlijk heel toevallig op dezelfde stoomboot ... want de heele geschiedenis speelt op het water, en je hebt veertien dagen lang ruimschoots tijd om je te verklaren! — Bellermann, je bent een engel! — Voorloopig nog maar een sterfelijk eerste luitenant... of wil je er op zinspelen, dat huwelijken in den hemel worden gesloten? — Beste Bellermann, je moet me herpen! In de eerste plaats moetje nauwkeurig trachten te weten te komen, wanneer en waar ze afreizen en zoo mogelijk ook den naam van het schip. Voor het overige zal ik dan zorgen. Drommels, wat zal dat poëtisch zijn, wanneer we daar boven op de Noordkaap staan en ik dan zeg: „Zie je Lotte — want over het „juffrouw" ben ik dan reeds lang heen —« zie je, lieve Lotte, daar beneden ligt Europa. Maar ik heb aan het heele werelddeel geen pleizier meer, als jij er niet op bent! En als ik wist, dat je ook zoo denkt...!" En dan antwoordt ze: „Spreek met papa!'' Ja; Bellermann, zooiets zal ze dan zeggen! En in October kunnen de kameraden op mijne bruiloft dansen! — Afgesproken dus, Netzow! Ik zal de zaak bedisselen! Je zult alles precies vernemen en gelukkig de haven van het huwelijk binnenvaren. En nu, goeden nacht! Ik ben hier juist voor mijne kamer aangekomen en raad je ook, ga dadelijk naar bed! Later» als Lotte Molde mevrouw Von Netzow geworden is, kun je immers in den maneschijn gaan wandelen, tot het morgenrood aan den hemel komt! Drie weken later, eveneens in het middernachtelijk uur, vaart een stoomschip deElbe af, de Noordzee tegemoet; wij herkennen gemakkelijk in den eleganten burger, die in de salon de passagierslijst doorvliegt, den luitenant Von Netzow. Thans heeft hij gevonden, wat hij zoekt; zijne oogen beginnen te schitteren; hut 10 en i 1... Molde, ge* heime regeeringsraad, met vrouw en dochter* Het plan is geslaagd, veertien dagen lang zal de beperkte ruimte der „Sigurd Jarl" — zoo heet de stoomboot — haar en hem gemeenschappelijk bergen! Stralend van vreugde noodigt Netzow den kapitein, dié alleen nog in de salon is, uit om eene fijne flesch met hem te drinken. — Als u niet door den dienst verhinderd wordt, kapitein? — Neen, neen! Wij komen eerst tegen morgenochtend zes uur in zee, tot zoolang heelt de Elbeloods het bevel over ons vaartuig» — Dan moet men dus om zes uur uit de veeren zijn om van dat schouwspel te genieten? — Of het voor de meeste dames en heeren een genot is, betwijfel ik. — Hoe dat zoo, kapitein P — Het waait stijl uit het noordwesten^ — En dat beteekent ? — Dat beteekent, dat morgen van de tachtig passagiers, die we aan boord hebben, waarschijnlijk drie of vier niet zeeziek zullen zijn I — O! -Ja! _. , — Nu, laat dat maar waaien, zooals W* in Edelberg zeggen. Prosit, kapitein! — Prosit, meneer de luitenant! De voorspelling van den ouden Noor wercl bewaarheid. Gedurende de volgende zes-enJ dertig uur gelijkt het schip een hospitaal en ook Netzow brengt den zeegod ruimschoots offers. Hij zweert, dat hij nooit weer op „dit vervloekte element" zal gaan, en zelfs de gedachte aan de nabijheid zijner aangebedene schenkt hem slechts weinig troost. Eindelijk is de reeks van de Noorweegsche Scheeren bereikt, de bewegingen van het schip worden in de fjord rustiger, en de een na den ander komt, weliswaar nog bleek, maar toch weer vol goeden moed, aan dek. — Wel, wat zie ik? Meneer Von Netzow, u aan boord ? — Welke alleraangenaamste verrassing, meneer de geheimraad! — Waarheen reist u? Ook naar de Noordkaap ? — Natuurlijk! Naar de" middernachtzon. Zijn uwe dames ook aan boord ? — Zeker ... kinderen, komt toch eens hier, meneer Von Netzow is er 00k... dat treft alleraardigst! Lotte Molde krijgt plotseling de verloren kleur weer terug, als ze Netzow voor zich ziet staan. Hij, die niet volkomen zuiver van geweten is, is nog verlegener dan zij en vraagt om het gesprek aan den gang te krijgen: — Heelt u ook aan die verraderlijke zeeziekte geleden? —O, ontzettend! U ook ? TlQs"moo ie? Tijat- nnWafiTnaiT» *mm haf ivncn^ülr Uaarmee is het onderwerp van het gesprek voor de volgende vier-en-twintig uur aangegeven; ieder varieert het thema op zijne manier en eerst, wanneer de toppen der Folojefonn, van den grootschen gletscher, in het zicht komen, worden de bezwaren der Noordzeereis vergeten. In de volgende dagen is men zoo geboeid door het eigenaardige van Noorwegens kust, door de woeste rotsen, die steil jn de fjord afdalen, door de watervallen, die als zilveren banden naar beneden -weven, de sneeuwvelden in de hoogte en de spiegelgladde fjord beneden, dat elk ge' sprek uitsluitend over de schoonheden van het landschap loopt en Netzow er in het geheel niet toe komt gedurende het onderhoud persoonlijke zaken aan te roeren. „Maar ik heb immers nog tien dagen," troost hij zich, „en morgen, als we naar Stalheim rijden, zal ik het zoo zien te schikken, dat' ik met Lotte in één rijtuig kom." ; Dat gelukt hem dan ook. In Gudvangen, een klein plaatsje aan het einde van de Sogne-fjords, verlaten de reizigers de stoomboot om — twee aan twee in een nauw voertuig met twee zitplaatsen gestopt — het woeste Narödal te bezichtigen. — Wil u met mijne dochter rijden, beste meneer Von Netzow? Charmant! Mijne vrouw en ik stappen eveneens bij elkander in. Men stapt in de Noorsche rijtuigjes — eenvoudige wagentjes op de manier van een dogcart; de. koetsier zit achter op eene soort vork, en in gestrekten draf gaat het het dal in. Gemakkelijker kan de verliefde luitenant het stellig nooit hebben. Ze zit dicht naast hem, zoodat haar schouder tegen den zijne leunt en de plooien van hare japon over zijne voeten vallen; hij kan alles tot haar zeggen en niemand kan hen beluisteren, want de andere rijtuigjes zijn te ver af en de kleine Noorsche jongen, die de teugels houdt, verstaat geen woord Duitsch. Maar juist dit dicht bij elkaar zijn verschrikt hem, hij vindt geen aanknpopïngspunt en na drie kwartier is de rit geëindigd. Lotte heeft blijkbaar verwacht, dat hij zijn hart zou blootleggen; ze is nu eenigszins gepiqueerd, en wanneer men weer naar de stoomboot terug wil keeren, doet ze het voorstel om nu met papa te rijden, meneer Von Netzow kon dan mama gezelschap houden; zoo ziet de luitenant zich ook hier in zijne verwachting bedrogen. De gevolgen van dezen rit zijn eenige koelheid en minder prettige stemming aan weerskanten gedurende de eerstvolgende dagen. In de Geiranger-fjord gaan de Molde's niet aan wal, terwijl Netzow een uitstapje maakt; in Romsdal daarentegen blijft hij aan boord, terwijl zijne aangebedene met hare ouders vroolijk een pelgrimstocht doet naar den beroemden. Romsdalshorn. „Vandaag zal ik aan tafel zeer voorkomend zijn," neemt Netzow zich voor, „en vanavond komen we in het bekoorlijke stadje, dat denzelfden naam draagt als mijne Lotte: Molde. Dan kan ik. gemakkelijk een aanknoopingspunt vinden, met „Molde" dwepen en Lotte bedoelen, en dan zal alles terecht komen." Als de luitenant drie uur later in de eetsalon van de stoomboot aan tafel komt, vindt hij de plaats naast Lotte Molde bezet. Een assessor uit Berlijn, een verre bloedverwant van de Molde's, is gearriveerd; hij is eveneens op reis naar het hooge noorden, maar over land gekomen. Natuurlijk doet hij zijne rechten als neef gelden en wijkt niet meer van Lotte's zijde. Lotte echter — dat meent Netzow duidelijk waar te nemen — schijnt groot behagen in den man te vinden en is als omgekeerd; ze is louter vroolijkheid en pret en heeft voor den luitenant nauwelijks een half woord. Zoo gaan dan ook het stadje Molde en al de andere stations het eene na het andere ongebruikt voorbij; de dagen vliegen en weldra heeft men de Noordkaap bereikt. Om tien uur 's avonds beklimmen de reizigers de steile, donkere klip om het grootsche schouwspel der middernachtzon gade te slaan. Netzow besluit nu alles te wagen. Hij heeft heel precies overlegd, wat hij zal zeggen: „Ziet u, juffrouw — het „juffrouw" heeft hij nog niet overwonnen — juffrouw Lotte, daar beneden ligt Europa, maar zonder u..." en zoo voort. En dan zal hij met champagne klinken en ook dadelijk de oudelui aanklampen in tegenwoordigheid van dezen brutalen assessor en onuitstaanbaren neef. Het begin is dan ook heel aardig. Lotte neemt vriendelijk den arm, dien de officier haar biedt en babbelt met hem onder het naar boven klimmen, tot men het plateau heeft bereikt en het plechtige oogenblik, het uur van middernacht, is gekomen. Nu wordt de van het schip meegebrachte champagne gepresenteerd en men klinkt met iedereen: „De middernachtzon leve! Hoera!" Netzow is met Lotte Molde wat ter zijde gegaan en verzamelt al zijn moed. — Ziet u, juffrouw, daar, waar de middernachtzon fonkelt, daar beneden ligt Europa, maar ... maar ... — Neen maar, mijn waarde, laat de assessor zich hooren, terwijl een ironische glimlach om zijne lippen speelt, Europa ligt achter ons in het duister. In de richting van de zon zaï Japan of de Stille Oceaan liggen. Ei, ei, meneer Von Netzow! Aardrijkskunde... zwak! Lotte barst in een helderen lach uit, de luitenant knarst van woede op de tanden, de goede stemming is weg, het rechte oogenblik weer voorbij. Woedend klimt hij de rots af, begeeft zich aan boord en is gedurende de geheele terugreis naar Hamburg onzichtbaar. Ook in den trein naar Edelberg ziet men hem niet. Papa Molde is voor zaken in Hamburg gebleven en de dames reizen in een voor vrouwen gereserveerd coupé. Eerst aan het station te Edelberg ontmoeten de Noordkaapreizigers elkander weer. Toevallig bevindt zich ook Bellermann op het perron. Hij drukt zijn kameraad de hand en vraagt zacht: ;—; Mag men ieliciteeren? — Nog niet, Bellermann, maar ik vraag van jou een dienst, Houd je wat met mama Molde bezig, ik moet Lotte een oogenblik alleen spreken. En zoo geschiedt het; de echtgenoote van den geheimraad loopt met den eersten luitenant voorop naar huis, Lotte en Netzow volgen op eenigen afstand. — Nu zijn we weer thuis! i— En de reis is voorbij! ~ Dat was toch een merkwaardig toeval, dat we die reis te zamen gemaakt hebben, meneer Von Netzow. — En als het nu eens geen toeval geweest was? Lotte wordt tot over de ooren rood. — Wat... u zou geweten hebben ? — En als ik nu geweten had, dat u .'.', ? — Wij... papa ... mama... wij! — Neen, niet uwe ouders, maar uzelf! — Om mij zoudt u naar de Noordkaap gegaan zijn... u schertst, meneer Von Netzow! — Neen, het is mij heilige ernst... Beiden zwijgen en loopen in gedachten verzonken tot het marktplein: daar wonen de Molde's. En nu neemt Netzow nog eenmaal het woord: — Hoe gaarne zou ik van deze reis naar het noorden eene herinnering voor het gansche leven meenemen! Eene herinnering... eene...' Lotte, je moet me toch immers begrijpen! Weer kleurt een donkere blos het mooie gezicht, dan zegt ze haastig eenige woorden en gelukkig brengt Netzow hare hand aan zijne lippen ... — Er is dus nog altijd niets van gekomen,' vraagt Bellermann op afkeurenden toon, als men afscheid heeft genomen van de damesy nog altijd niets in weerwil van middernachtzon en Noorwegen? — Toch wel, beste kerel! Het is twee minuten geleden op de markt tot eene verklaring gekomen ! — En daarom vaar je naar de Poolstreken,1 naar de Lappen en Samojeden, om hier in Edelberg voor de huisdeur van je aangebedene het jawoord te halen?! Weet je wat, Netzow, dat had je gemakkelijker kunnen hebben! Maar wat doet het er ook toe, „ieder zoent zijn liefje op zijne manier !" En ik feliciteer je van ganscher harte. Het is immers gelukt.' al is het dan ook „langs een omweg \'j ---

— — —